-
1 noeud
noeud [neu]〈m.〉1 knoop♦voorbeelden:noeud de chaise • paalsteeknoeud coulant • schuifknoop, striknoeud droit, plat • platte knooptrancher le noeud (gordien) • de (gordiaanse) knoop doorhakken3 noeud de vipères • addergebroed, adderkluwen7 tête de noeud! • eikel!ce bateau file 15 noeuds • dit schip loopt 15 knopen→ sacm1) knoop2) strik3) hoofd-zaak4) knooppunt5) kwast6) eikel -
2 faire un noeud à son mouchoir
faire un noeud à son mouchoirDictionnaire français-néerlandais > faire un noeud à son mouchoir
-
3 défendre
défendre [deefãdr]1 verdedigen ⇒ opkomen voor, pleiten voor, behartigen2 beschermen ⇒ beveiligen, beschutten♦voorbeelden:défendre sa maison à qn. • iemand de toegang tot zijn huis ontzeggen→ corps1 zich verdedigen ⇒ zich verweren, zich verzetten♦voorbeelden:se défendre contre le sommeil • tegen de slaap vechtenne pas pouvoir se défendre de 〈+ onbepaalde wijs of zelfstandig naamwoord〉 • het niet kunnen laten te; 〈 iets〉 niet kunnen laten1. v1) verdedigen, opkomen (voor)2) beschermen3) verbieden2. se défendrev5) ontkennen -
4 mémoire
mémoire [meemwaar]I 〈m.〉♦voorbeelden:II 〈v.〉♦voorbeelden:avoir la mémoire des noms • goed namen kunnen onthoudensi j'ai bonne mémoire • als ik me goed herinner, als ik het goed hebavoir la mémoire courte • kort van memorie zijnêtre encore présent à la mémoire • nog vers in het geheugen liggenrevenir, remonter à la mémoire • weer te binnen schietenavoir mémoire de qc. • iets niet vergeten zijnréciter qc. de mémoire • iets uit zijn hoofd opzeggense remettre qc. en mémoire • zich iets voor de geest halenpour mémoire • pro memoriemémoire morte • ROM, read only memorymémoire vive • RAM, random access memoryintroduire, mettre en mémoire • inlezen, opslaan in het computergeheugende mémoire d'homme • sinds mensenheugenisde glorieuse, illustre mémoire • roemrijker nagedachtenis1. m1) verhandeling, opstel2) rekening, nota2. f1) geheugen2) herinnering, nagedachtenis3. mémoiresm plmemoires, gedenkschriften -
5 sevrer
См. также в других словарях:
Tag — 1. Alen Doach hîsch, äs mäkest hîsch; un Sangtich hîsch, dâd äs hîsch. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 368. 2. All Dag is ken Joarmarkt. (Strelitz.) 3. All Dage is kîn Sonndag (kîn Karkmess, sün kîn Fangeldage). (Oldenburg.) 4. All Doag wat Nîgs … Deutsches Sprichwörter-Lexikon